Zuid Holland

Zuid-Holland, provincie van Nederland, in het westen van het land, 3438 km2, met 3,3 miljoen inw. Zuid-Holland telt 95 gemeenten, de bevolkingsdichtheid bedraagt 1166 inw. per km2 land (Nederlands gemiddelde: 457 inw. per km2 land). Hoofdstad en zetel van het provinciaal bestuur is 's-Gravenhage, tevens koninklijke residentie en zetel van de regering.

De provincie strekt zich van de Noordzee (westgrens) landinwaarts naar het oosten uit en wordt verder begrensd door de provincies Noord-Holland (noordgrens), Utrecht, Gelderland (oostgrens), Noord-Brabant (oost-, zuidoost- en zuidgrens) en Zeeland (zuidwestgrens). In het zuidwesten van de provincie liggen de mondingsgebieden van de Nederlandse grote rivieren, met daarin de Rotterdamse havengebieden. In het noorden van de provincie bevinden zich de Reeuwijkse, de Kager- en de Nieuwkoopse Plassen en het Braassemermeer. Voorts omvat het grondgebied van de provincie het eiland Goeree en Overflakkee. In het zuiden van de provincie werden na de stormramp van 1953 in het kader van de Deltawerken diverse zeearmen afgesloten, w.o. het Haringvliet en het Hollands Diep. Het zuidelijk deel van de provincie bestaat uit waarden en eilanden: tussen Hollandse IJssel en Lek de Krimpenerwaard, ten zuiden van de lijn Nieuwe Maas-Lek IJsselmonde en de Alblasserwaard, ten zuiden van de Oude Maas-Merwede Voorne en Putten, de Hoekse Waard en het Eiland van Dordrecht, en ten zuiden van het Haringvliet het eiland Goeree en Overflakkee. De gehele provincie bestaat aan de oppervlakte vrijwel uitsluitend uit afzettingen die gedurende de laatste 10.000 jaar werden gevormd (Holoceen). Een belangrijk reliëfelement wordt gevormd door de jonge kustduinen, doch ook in het overige deel van de provincie zijn markante hoogteverschillen waarneembaar, en wel ten gevolge van de drooglegging van vele meren en plassen, welke plaatselijk op NAP -6 m liggen (bijv. de Prins Alexanderpolder). In de provincie wordt op een groot aantal plaatsen aardolie en op een geringer aantal plaatsen aardgas gewonnen, in hoofdzaak uit het Onder-Krijt.

1. Sociale geografie

1.1 Geografische indeling
Op grond van de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland in historische tijd kunnen in de provincie vier gebieden worden onderscheiden: in de noordelijke helft (a) de kuststrook en (b) het ten oosten hiervan gelegen centrale Hollandse klei- en veengebied en in de zuidelijke helft (c) het 'Deltagebied', voor zover in Zuid-Holland gelegen, dat wordt gevormd door de Zuid-Hollandse eilanden en (d) het rivierenlandschap van de Krimpenerwaard, de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden.
a.
In het kustgebied van Zuid-Holland benoorden de Waterweg wordt de ruimtelijke structuur in Den Haag en omgeving en in het 'bloembollengebied' in sterke mate bepaald door de ongeveer evenwijdig aan de kustlijn verlopende oude duinruggen en de daartussen gelegen strandvlakten, waarop veenvorming heeft plaatsgehad. De meeste nederzettingen zijn op deze zandruggen ontstaan. De oudere wegen volgen deze ruggen eveneens of zij staan loodrecht hierop. Dit wegenstramien is in alle steden en dorpen in het oude duinlandschap terug te vinden.
Op de binnenduinruggen zijn in vroeger eeuwen ook vele buitenplaatsen ontstaan. Het Westland vertoont een ingewikkelder bodemkundige structuur; de bodem werd daar opgebouwd onder invloed van zeestromingen in de vroegere mond van de Maas. De bodemgesteldheid alsmede het relatief gunstige klimaat (weinig nachtvorst) en de goede mogelijkheden voor de afzet van de producten boden gunstige voorwaarden voor het ontstaan van de glastuinbouw in het Westland en voor de teelt van bloembollen tussen Leiden en Haarlem.
b.
Ten oosten van het kustgebied ligt ten noorden van de Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel dat deel van het Hollands-Utrechtse polderlandschap, waarvan in de ruimtelijke structuur nog sterk de gevolgen merkbaar zijn van de vroegere verveningen; hierdoor is een afwisseling ontstaan van oude veenlandschappen en plassen enerzijds en droogmakerijen met overwegend kleigronden anderzijds. Uit agrarisch oogpunt is dit een gebied met een grote verscheidenheid van producten: zuivel, akkerbouw, glastuinbouw, boomkwekerij (Boskoops sierteeltgebied).
De plassen en de hier en daar nog aanwezige fraaie polderlandschappen geven dit gebied een steeds groter wordende betekenis voor de recreatie (o.m. watersport) voor de bewoners van de nabijgelegen steden.
De vaarwegen die het gebied doorsnijden, beïnvloeden de ruimtelijke structuur. Het zijn de Hollandse IJssel, de Gouwe, de Oude Rijn, de Woud- en Heimanswetering en het Aarkanaal. In de tijd dat het verkeer te water belangrijker was dan het landverkeer, hebben de dorpen langs enkele vaarwegen zich lijnvormig ontwikkeld. Tezamen met oude stadjes als Gouda en Woerden vormen zij een nogal onregelmatig patroon van nederzettingen.
Vooral na 1960, toen de massa-motorisering in Nederland een aanvang nam, hebben vele dorpen, door de nabije ligging van de grote steden en als gevolg van het uitstekende wegennet van Rijk en Provincie, zich ontwikkeld tot forensendorpen.
Deze zgn. suburbanisatie neemt in het uit milieu-oogpunt zeer kwetsbare Open-Middengebied bedenkelijke vormen aan. Niet alleen de woonbebouwing, maar ook de industrie-ontwikkeling voltrekt zich in dit gebied in verhouding veel sneller dan in de andere delen van de provincie. De traditionele bedrijfsvormen, zoals steen- en pannenbakkerijen, welke zich in vroeger eeuwen langs de oude rivierlopen vestigden (klei als grondstof), zijn voor een groot deel vervangen door nieuwe takken van nijverheid. In het algemeen worden in dit gebied veel bedrijven gevestigd waarvoor de factoren goede verkeersligging en centrale ligging ten opzichte van de omringende bevolkingscentra van belang zijn.
c.
De Zuid-Hollandse eilanden zijn, evenals het aansluitende Zeeuwse deel van het Deltagebied, sedert de tijd dat het landverkeer het verkeer te water in betekenis ging overtreffen, ten opzichte van de Randstad Holland in een zeker isolement geraakt. Het landschap van de Zuid-Hollandse eilanden houdt nauw verband met de ontstaanswijze. Karakteristiek voor deze eilanden zijn de polders, onderling gescheiden door hoge dijken, de binnendijks gelegen oude kreken en het overwegen van akkerbouw.
Sedert de vroege middeleeuwen is hier door bedijkingen geleidelijk een aantal eilanden gevormd, t.w. Rozenburg, IJsselmonde, Voorne, Putten, de Hoekse Waard, het Eiland van Dordrecht en Goeree-Overflakkee. Tussen voornoemde eilanden bleven over: het Brielse Meer (afgedamd door een dijk nabij Oostvoorne in 1952), de Nieuwe en de Oude Maas, de Merwede, de Noord, de Dordtse Kil, het Spui en het Haringvliet.
Deze laatste zeearm werd door een dam (waarin de Haringvlietsluizen) in 1970 van de zee afgesloten. Tussen Goeree-Overflakkee, het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland en de Brabantse wal ligt het Brouwershavense Gat (afdamming in 1971), de Grevelingen (afdamming in 1965) en het Volkerak (dam en sluizen gereed in 1969).
Door de uiteindelijke, enigszins langgerekte vorm die de Zuid-Hollandse eilanden verkregen, werd de oost-westrichting in sterke mate bepalend voor de verkeerswegen en voor het openbaar vervoer. Door verkorting van de reistijden als gevolg van de vele vaste oeververbindingen zijn de eilanden nog sterker dan voorheen op Rotterdam en op het havengebied georiënteerd.
d.
Het gebied van Krimpener- en Alblasserwaard en Vijfherenlanden maakt tezamen met het voorgaande gebied deel uit van de grote samenhangende 'groene open ruimte' van westelijk Nederland, die op zijn beurt weer een uitloper is van het centrale Nederlandse rivierengebied. Tot voor kort was het een zuiver agrarisch gebied met enkele verspreide industrieën, waarin kleine streekverzorgende centra van bescheiden omvang lagen.
Drukke vaarwegen als Hollandse IJssel, Lek, Noord en Merwede boden al vroeg gunstige vestigingsvoorwaarden voor scheepswerven. Vele langs deze vaarwegen gelegen dorpen hebben hierdoor een gemengd agrarisch-industrieel karakter gekregen. Het vroeger op het gebied van het landverkeer bestaande isolement werd sinds de jaren dertig geleidelijk opgeheven als gevolg van het tot stand komen van vijf vaste oeververbindingen over de rivieren, alsmede door de aanleg van nieuwe rijks- en provinciale wegen.
Een en ander had tot gevolg dat het contact met de Hollandse steden, alsook met Utrecht en Breda, aanmerkelijk beter werd. Deze ontwikkeling leidt tot een versnelde industrialisatie en urbanisatie, vooral van de gemeenten langs de westelijke en zuidelijke randen van de waarden en van Vianen. Toeneming van forensisme vindt eveneens plaats in de kernen in het westen van Krimpener- en Alblasserwaard.

1.2 Verstedelijkingsproces
Binnen het kader van de hiervoor geschetste vier gebieden heeft zich gedurende de laatste honderd jaar een proces van verstedelijking ingezet, dat wordt gekenmerkt door zeer sterke uitbreidingen van woon- en werkgebieden, verkeersvoorzieningen e.d. Zuid-Holland is de dichtbevolkste provincie van Nederland.
Op nog geen 9% van het Nederlands grondgebied woont ca. 22% van de bevolking. De grootste bevolkingsconcentraties vindt men in de kuststrook benoorden de Waterweg en langs de Nieuwe Maas, Noord en Merwede, waar woon- en werkgebieden zich over een lengte van meer dan 30 km als het ware aaneenrijgen.
Ten westen van Rotterdam bevinden zich de meeste zeehavens. Na de laatste wereldoorlog werden daar achtereenvolgens het zgn. Botlekgebied en de havens van de 'Europoort' gegraven, terwijl ten westen daarvan, ten dele in de Noordzee uitgebouwd, de haventerreinen op de Maasvlakte ontstonden. Al deze activiteiten hebben ertoe bijgedragen dat Rotterdam momenteel wereldhaven nr. 1 is.

1.3 Groei en spreiding van de bevolking
Het geboorteoverschot, de voornaamste factor in de bevolkingsgroei, is in de jaren zeventig in een vrij snel tempo gedaald; in de periode 1965-1968 bedroeg dit cijfer 9,6‰, in 1980 nog slechts 4,1‰ en in 1990 4,6‰. Lange tijd was het migratiesaldo negatief: er was sprake van een vertrekoverschot. Doordat er zich gedurende enkele jaren een vrij groot aantal uit het buitenland afkomstige personen vestigde, terwijl ook het vertrekoverschot naar andere provincies afnam, is er de laatste jaren sprake van een positief vestigingssaldo. Uiteraard is de bevolkingsgroei niet over de gehele provincie gelijk verdeeld. Om de verschillen duidelijk te maken, kan men Zuid-Holland op grond van de graad van verstedelijking en van de periode waarin zich het verstedelijkingsproces voltrok, onderscheiden in drie zones met verschillen in groeitempo.
a.
De provinciale bevolkingsgroei heeft zich sedert 1960 voor het grootste deel voltrokken in een gebied dat onmiddellijk aansluit op de grote bevolkingsagglomeraties; tot dit gebied behoren: het Bloembollengebied, het Plassengebied beoosten Leiden, Centraal-Zuid-Holland, het Westland, het eiland IJsselmonde, de westelijke randen van de Krimpener- en Alblasserwaard en Voorne-Putten-Rozenburg. De in dit gebied gelegen gemeenten zijn sinds de jaren zestig sterk onderhevig geweest aan het proces van suburbanisatie. Ten dele heeft de groei plaatsgevonden in voormalig agrarische dorpen, voor een ander deel in landelijke industriegemeenten, maar ook bijv. in Spijkenisse en Zoetermeer.
b.
De bevolkingsagglomeraties van de grote en middelgrote steden. Hier is de bevolkingsgroei de laatste jaren gestagneerd; vooral in de centrale delen van de agglomeraties bestaat een tendens tot achteruitgang van het inwonertal, dit als gevolg van de vermindering van geboorten en het wegtrekken van de bevolking.
c.
De gemeenten in de buitenranden van de provincie; voor het merendeel waren dit tot voor kort agrarische gemeenten of kleine steden. Terwijl vóór 1960 het inwonertal hier nauwelijks toenam, vertonen sindsdien steeds meer gemeenten een neiging tot groei. Het verschijnsel autochtoon forensisme doet zich hier voor: waar vroeger de mensen naar de steden moesten verhuizen wegens gebrek aan bestaansmiddelen op het platteland, kunnen zij thans in hun geboorteplaats blijven wonen en elke dag naar een nabijgelegen centrum pendelen waar werkgelegenheid aanwezig is.
d.
Een afzonderlijke vermelding verdienen de zgn. 'groeikernen'. In Zuid-Holland zijn in de omgeving van de beide grote steden vier groeikernen (Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Spijkenisse en Zoetermeer), die de hand over hand toenemende suburbanisatie hebben opgevangen. Zij boden vanaf de jaren zestig woon- en werkgelegenheid voor dat deel van de (stedelijke) bevolking dat niet (meer) in de grote steden kon worden opgevangen. De bevolking in de groeikernen is in snel tempo toegenomen, tezamen in totaal van 33.100 in 1960 tot 261.891 in 1991.

1.4 Economie
In 1990 waren de (1, 12 miljoen) in de provincie werkzame personen als volgt over de bedrijfstakken verdeeld: landbouw en visserij 3,7%; industrie, openbare nutsbedrijven en bouw 23,4%; dienstensector 72,9%. Tegenover de achteruitgang van de werkgelegenheid in de landbouw sedert ca. 1960 stond een sterke groei van de dienstensector. De aanvankelijke toeneming van het aantal industriële arbeidsplaatsen is reeds omstreeks 1970 gestagneerd. Tussen de verschillende stedelijke en landelijke gebieden in Zuid-Holland bestaan ten aanzien van de economische structuur grote verschillen.
Terwijl in het Waterweggebied de industrie de belangrijkste bestaansbron vormt, staat in de Haagse regio de werkgelegenheid in de dienstensector voorop. In de landelijke gebieden is de werkgelegenheid in de landbouw sterk gedaald ten gunste van die in de niet-agrarische bedrijfstakken. Beziet men de industrie naar de afzonderlijke bedrijfstakken, dan blijken de metaalnijverheid en de bouw de belangrijkste.
Eerstgenoemde tak van industrie is vooral in het Waterweggebied en de oostelijk hiervan gelegen gemeenten langs de Noord en de Merwede zeer belangrijk. De werkgelegenheid in de voedings- en genotmiddelenindustrie en de chemische nijverheid komt resp. op de derde en vierde plaats. Door de sterke automatisering in een deel van de chemische nijverheid (raffinaderijen en petrochemische industrie) is het aantal arbeidsplaatsen in deze bedrijfstak vrij bescheiden gebleven.

1.5 Recreatie en milieu
De sterk toegenomen behoefte aan (openlucht)recreatie richt zich behalve op de stranden op de duinterreinen en de achter de duinen gelegen fraaie landgoederen; doordat deze terreinen zeer kwetsbaar zijn en ten dele ook als waterwingebied in gebruik zijn, worden de recreatiemogelijkheden daar beperkt.
Het provinciaal bestuur is reeds lange tijd bezig in het polderland nieuwe recreatiemogelijkheden te ontwikkelen, door middel van projecten als het Brielse Meer, de Oude Maas (inrichting van de oeverterreinen ten noorden hiervan), het Rottemeren-project en Midden-Delfland. In het noordelijke deel van de provincie bevinden zich vele plassen en meren, temidden van het polderlandschap van deze streek.
Vooral Kagerplassen en Braassemermeer vormen vanouds een trekpleister voor de liefhebbers van de watersport. Door zandwinning zijn op vele plaatsen nieuwe nieuwe plassen ontstaan.

2. Geschiedenis
Zuid-Holland behoorde in de middeleeuwen vrijwel geheel tot het graafschap Holland en van 1572 tot 1795 tot het Zuiderkwartier van het gelijknamige gewest, dat in 1798 in verschillende departementen werd verdeeld, maar in 1801 in de oude vorm werd hersteld. Bij de grondwet van 1814 werd de provincie Holland in een Zuider- en Noorderkwartier verdeeld met twee colleges van Gedeputeerde Staten en twee gouverneurs. In 1840 werd Zuid-Holland een afzonderlijke provincie.


Heeft u nog meer informatie toe te voegen? Klik hier.

back

 

 

Krommenie Heemskerk Beverwijk Limmen Uitgeest Castricum Haarlem Amsterdam